Zijn en tijd

Mijn tijd en zijn met Heidegger

In de periode dat ik heb deelgenomen aan de Daratumumab studie heb ik ook deelgenomen aan een collegereeks van de seniorenacademie over de Duitse filosoof Heidegger, en zijn beroemde boek "Zijn en tijd". In de zomer heb ik in de vakantie een aantal plaatsen bezocht die verband houden met het leven van deze filosoof, een aantal keren heb ik in mijn berichtjes hierover wat losgelaten. Vervolgens heb ik na de zomer met een aantal mensen van de seniorenacademie een discussiebijeenkomst over Heidegger gehad, nog gecorrespondeerd met mijn filosofie docent op de seniorenacademie over mijn begrip van dit boek.  Niet omdat ik en fan of volgeling van Heidegger ben, zijn filosofie verdraagt dit niet, en de mijne al evenmin, zijn filosofie heeft wel veel inhoud die in ieders leven van belang kan zijn en bij het ziekteproces van Kahler zeker.

De medische kennis en mogelijkheden bieden mij telkens opnieuw nieuw perspectief op leven, in de gesprekken daarover met de arts komt het begrip "kwaliteit van leven" daarbij aan de orde. Met de voortgang van het ziekteproces komt de vraag meer en meer aan de orde wat de verhouding moet zijn tussen de medische inspanningen, de kwaliteit van leven en de gewonnen tijd. Zijn en tijd.

Vandaar dat ik mijn bevindingen met Heidegger wil delen. Ik doe dat aan de hand van een aantal plaatjes die ik ook heb gebruikt in de discussiebijeenkomst.

Caspar David Friedrich - Wanderer über dem Nebelmeer, 1818
Heidegger was geboren in de 19e eeuw en ontwikkelde zijn filosofie begin 20e eeuw. Zijn filosofie vormt dan ook een breukvlak tussen deze twee eeuwen. In eerste instantie volgt hij een opleiding tot priester, maar verliest zijn roeping. In mijn visie is zijn filosofie altijd religieus gebleven, maar dat laat ik verder aan ieders eigen smaak en begrip van religieus over.










Voor Heidegger is de existentiële angst voor de dood de belangrijkste inspiratie. De confrontatie met deze angst moet worden aangegaan, de feitelijke onvermijdelijkheid van het eigen levenseinde moet onder ogen worden gezien, en van daaruit moet een vastberadenheid worden geformeerd. Het specifieke van ons mens zijn ("erzijn" aldus Heidegger) is dat wij ons bewust zijn van deze sterfelijkheid. Het is onze individuele verantwoordelijkheid om ons zijn te "ontwerpen" in de wereld vanuit dit bewustzijn.


De wereld als werkbank
De wereld is voor Heidegger geen objectieve verzameling van dingen waarover uitspraken kunnen worden gedaan en worden uitgewisseld, de wereld is een ontstaan (en vergaan) van onderlinge betrekkingen. Deze onderlinge betrekkingen ontstaan weer vanuit een in het handelen op deze wereld betrokken “erzijn”. Voor mij is hierbij typerend dat Heidegger zijn gedachten over de wereld uitwerkt in eerste instantie aan de hand van werktuigen. Heidegger heeft wel degelijk ook aandacht voor de ander in zijn “erzijn” in de ontmoeting in de wereld, maar de aandacht hiervoor in Zijn en tijd blijft beperkt. De nadruk ligt bij Heidegger toch vooral op het individueel herstel van de relatie van het “erzijn ”met zichzelf voor zover deze door de alledaagse omgang in de wereld van zich vervreemd en instrumenteel wordt. Het "men" staat bij Heidegger voor het alledaagse instrumentele, het oneigenlijke. Het is de individuele verantwoordelijkheid dit "men" te kunnen trotseren en in de confrontatie met de eigen sterfelijkheid de eigenlijkheid bij zich zelf terug te vinden.

De invulling van het begrip “wereld” door Heidegger als een met het “erzijn” samenhangend ontstaan van onderlingen en wederzijdse betrekkingen vind ik boeiend. Echter, deze ontstaat eerst en vooral in betrekkingen van het “erzijn” met zijnden die zeer evident eveneens als “erzijn” moeten worden herkend en erkend.
De emotionele relatie met een  zijnde dat “er-mede-is” is meer bepalend voor het “erzijn” dan de op beheersing gerichte werktuiglijke relaties. Niet dat Heidegger dit niet ziet, integendeel, alleen besteed hij er minder aandacht aan, en richt zijn aandacht eerst en vooral het herstellen van de relatie van het “erzijn” met zichzelf. Als voorwaarde voor de relatie met het “erzijn” van de ander, die “er-mede-is”. Op zich niet verkeerd, alleen komt hij daarmee niet of nauwelijks meer aan die ander toe, en ik denk dat je het een niet zonder het ander kan (zoals je handen elkaar wassen, het is erg moeilijk een hand te wassen zonder de ander).

Het omgaan met de eigen sterfelijkheid is de uiteindelijke richtsnoer, de sterfelijkheid van de ander zal altijd toch op zekere afstand blijven in de beleving. Klopt, maar de wijze waarop “men” omgaat met de sterfelijkheid van de ander is wel een oefening voor de omgang met de eigen sterfelijkheid. Een begrafenis is weliswaar altijd van een ander, maar voor de achterblijvenden.
Begrafenis bij zuiderzeevissers rond 1900
Een begrafenis omvat bezweringsformules om de spanningen en angsten af te leiden maar tegelijkertijd ook handvaten om de confrontatie met de eigen angst aan te gaan. Rituelen vormen wat onder het “men” wordt verstaan, maar dit “men” is niet enkel afleiding van het eigen ontwerpen, maar ook aanleiding voor het eigen ontwerpen.






Vrije val
Heidegger ziet ons zweven in angst, de angst voor mijn sterfelijkheid waaraan ik geen zekerheid kan ontlenen anders dan die ene. Helemaal juist, en het gegeven dat wij in ons “erzijn” elkaar kunnen raken is niet alleen afleiding, maar vooral aanleiding. Juist in het feit dat we het “erzijn” van de ander erkennen en raken ontstaat de zin van het zijn.



Het bijzondere van de ziekte van Kahler is, dat je als het ware telkens weer een schot voor de boeg krijgt. Tot er uiteindelijk raak wordt geschoten natuurlijk, maar evenmin als voor ieder ander weet ik wanneer dat zal zijn. Telkens weer wordt ik opnieuw geconfronteerd met datgene waarvoor ik bij voorbaat al niet had weg willen lopen, maar waarvoor ik wel weer telkens opnieuw weg loop.

De wijze waarop Heidegger deze confrontatie opzoekt is niet de mijne, zijn motivatie en methode zijn gedreven door een zoektocht naar waarheid die ik niet kan delen. En toch biedt zijn zoektocht mij wel inspiratie die ik hoop hierboven te hebben gedeeld. Om aan te geven hoe mijn eigen kijk op waarheid verschilt van de visie van Heidegger zou ik 2 beelden willen gebruiken. Voor Heidegger is waarheid iets dat zich tonen kan na een grondige observatie, zoiets als een archeologisch onderzoek dat fundamenten blootlegt.

Misschien  is waarheid niet iets dat zich toont als wel mee delen kan, niet iets dat ik weten, als wel ervaren kan. Woorden schieten hierbij altijd tekort, woorden onthullen maar verhullen tegelijkertijd, woorden onderscheiden, en scheiden daarmee af. De werkelijkheid is onoverzienbaar. Zoals de zen tuin Ryonji, dit is een steentuin met 15 rotsformaties in een veld van grint. Er is geen standpunt in de tuin mogelijk waarbij alle rotsformaties te overzien zijn. De waarheid, de werkelijkheid is niet kenbaar. Ons zijn en onze tijd zijn ongrijpbaar.

Zentuin Ryoanji
De zin van zijn is de zin die wij eraan geven. Het onderscheid tussen mijn erzijn en het ermede zijn van de ander is een onderscheid dat in mijn bewustzijn gemaakt wordt, net als overigens in het bewustzijn van de ander. Dit onderscheid is even vergankelijk en ongrijpbaar als het erzijn zelf. De vraag is niet of dit dit onderscheid vruchtbaar is, de vraag is op welke momenten het vruchtbaar is, en op welke momenten niet.  

Geen opmerkingen:

Een reactie posten