- "Stelling 7: Van dat waarover niet kan worden gesproken, moet men zwijgen." (Vertaling W.F.Hermans).
Wittgenstein heeft een boek geschreven waarin hij heeft geprobeerd om voor eens en voor altijd de wereld helder en wetenschappelijk volstrekt verantwoord te verklaren, of in ieder geval een model te bieden waarmee de wereld geduid kon worden. Toen hij dat boek af had, vond hij dat hij klaar was. Maar dat niet alleen, hij vond het oorspronkelijk streven volstrekt onzinnig geworden. Zijn lezers waren het daar niet mee eens. Natuurlijk was er in het begin vrijwel niemand die hem las of begreep, maar langzaamaan groeide het enthousiasme wel, en zo sterk, dat Wittgenstein zelf het niet meer mee eens was met de interpretaties. Wittgenstein neemt afstand van de filosofie, met zijn boek zijn de filosofische problemen opgelost, de rest is voor de praatjes bij de thee, "Wittgenstein is er klaar mee" en zoekt naar andere wegen, hij wordt onderwijzer in een boerendorp, tuinman in een klooster, kluizenaar in een berghut in Noorwegen, ontwerpt van een huis voor zijn zus (Er is een heel prachtige biografie geschreven over het fascinerende leven van Ludwig Wittgenstein, "Portret van een gekwelde geest" van Ray Monk).
Uiteindeljk zal hij toch terugkeren in de filosofie, klaarblijkelijk kan hij het niet laten om te willen spreken over zaken waarover hij niet anders kan dan zwijgen. Wat er over zijn filosofie dan nog verschijnt zijn bundelingen van losse fragmenten, overdenkingen, "filosofische onderzoekingen". Zijn boek bestaat uit met wiskundige precisie opgebouwde stellingen, de rest van zijn werk zijn voorzichtig geformuleerde gedachten. De een-na laatste stelling van zijn boek hierin is (de laatste stelling staat hierboven al):
- "Stelling 6.54 Mijn stellingen zijn verhelderend omdat hij die me begrijpt, ten slotte erkent dat ze onzinnig zijn, als hij door middel van mijn stellingen -er op-boven ze uit geklommen is. (Hij moet om zo te zeggen de ladder omvergooien na eropgeklommen te zijn.) Hij moet deze stellingen overwinnen, dan ziet hij de wereld goed."
De ladder weggooien, het klinkt weinig praktisch |
Met die stelling in gedachten is het goed nog eens naar de oorspronkelijke doelstelling voor het boek te kijken: voor eens en voor altijd de wereld helder en wetenschappelijk volstrekt verantwoord te verklaren.
Hoe kon het dat Ludwig Wittgenstein zo'n grote wending maakte in zijn boek, en hoe kan het dat zijn boek en zijn gedachten zo verschillend geïnterpreteerd zijn? Ludwig Wittgenstein was geboren in het oude Habsburgse keizerrijk Oostenrijk-Hongarije. Gefascineerd door de moderne wetenschap en de ontwikkelingen daarbinnen rond de eeuwwisseling van 1900, vooral ook in het Wenen waar zijn familie destijds woonde ging hij studeren in Engeland, in eerste instantie in iets met luchtvaarttechniek en propellers (1900!), op aanraden van zijn vader, maar eenmaal in |Engeland schakelt hij over op de filosofie bij de destijds beroemde filosoof Bertrand Russell. Zijn boek is in feite een project dat hij overneemt van Bertrand Russell. Groot Brittannië is op dat moment de grote wereldmacht, in alles op zijn hoogtepunt, het habsburgse keizerrijk Oostenrijk-Hongarije ademde in alles ontbinding.
Als de Eerste Wereldoorlog uitbreekt meldt Ludwig Wittgenstein zich voor het leger. Niet dat hij opgeroepen werd, niet dat hij Groot Brittannie moest verlaten, niet dat iemand hem graag in het leger wilde hebben, niet dat hij nu instemde met de politiek van zijn land of dacht plezier te zullen beleven aan deelname aan een oorlog, En toch beschouwde Ludwig Wittgenstein het als zijn plicht om zich aan te melden voor actieve dienst. Het koste veel moeite, het hiërarchische Oostenrijkse leger wilde hem helemaal niet aan het front, maar uiteindelijk lukt het hem toch om aan het front te belanden en deel te hebben aan de actuele gevechten. En al die tijd, terwijl hij in de vuurlinie ligt, werkt hij door aan de "stellingen" in zijn boek. Tijdens zijn krijgsgevangenschap na afloop van de oorlog werkte hij aan de publicatie ervan met de hulp van Bertrand Russell.
De biografie verteld dat Ludwig Wittgenstein in deze moeilijke tijd aan het front en in krijgsgevangenschap één boek opvallend koesterde: "Mijn kleine evangelie" van Lev Tolstoj. Zijn maten, de andere soldaten aan het front, noemden hem daarom "de evangelist".
Heel kort door de bocht: ik denk dat de existentiële ervaringen van de oorlog van beslissende invloed zijn geweest op de wending in zijn boek en in zijn denken.
In de latere filosofische onderzoekingen verlegt Ludwig Wittgenstein de aandacht. Van de inhoud van de stelling naar het gereedschap waarmee de stelling wordt gemaakt, naar de taal.
Taal als gereedschap.
Was bij zijn boek de taal nog een medium tussen betekenis en ??? ja wat eigenlijk? Hier en nu geen filosofie college, in ieder geval komt Ludwig Wittgenstein tot de conclusie dat een woord in een taal niet zomaar verwijst naar een betekenis. De betekenis die wij hechten aan een taaluitspraak is de betekenis die we geleerd hebben te hechten aan deze taaluitspraak in het verband met alle andere taaluitspraken waarvan we geleerd hebben hoe deze te interpreteren. Dat klinkt heel simpel, en dat is het ook, alleen schuilt daarin wel meteen het gevaar van een verschillende interpretatie. Juist de meest eenvoudige zaken kunnen het moeilijkst zijn om in te zien.De betekenis van een onderdeel van een taal is niet zelfstandig maar komt tot stand binnen het betekenisnetwerk van deze taal. De consequenties van dit inzicht zijn groot. Wij mensen spelen, onze taal omvat regels voor het spel, en we spelen verschillende taalspelen waarbij we de betekenissen van onze taaluitingen begrijpen als verwantschappen, als familieverwantschappen. Natuurlijk is een filosofische "uitdaging" dat al onze spelen, al de communicatie tussen ons mensen op een of andere manier via "taal", verbaal of non verbaal, verloopt. (Is erotiek een taal?, wanneer wordt het een taal?) En dus zal ook mijn denken erover gevormd zijn vanuit de taal waarmee ik deze tot mij laat spreken. Hier komen we bij een omslagpunt. Als onze taal niet verwijzend is naar een werkelijkheid maar de werkelijkheid probeert te vangen in een weefsel, als een net, hoe stemmen we dan overeen over de betekenissen die we hechten? Nog verder, waarop richten we de aandacht?
In de tijd dat Ludwig Wittgenstein begon aan zijn boek was het geloof in de wetenschap, in de vooruitgang, het optimisme over de moderne tijd, het was op zijn hoogtepunt. Zolang we maar rationeel denken, in het stramien van de analytische wetenschap, dan zullen we allemaal deel kunnen hebben in de zegeningen van de vooruitgang.
In het stramien van de analytische wetenschap zal ik mij moeten beperken tot uitspraken waarvan ik de waarheid "objectief" kan vaststellen. Als vanzelf richt de aandacht richt zich dan op de wereld rondom mij, een wereld die ik "objectief" kan beschrijven. Want in die wereld rondom mij is het ook waar, en zeker rond 1900, de enorme successen van de wetenschap zijn behaalt, in de beschrijving van de wereld rondom mij. Hoe zich mijn organisme ontwikkeld, hoe mijn denken zich vormt, wat mijn emoties doen met mij, wat mijn fysieke beleving betekent voor mij, voor zover het niet "objectief" is vast te stellen, krijgt het minder aandacht. Voor Ludwig Wittgenstein ligt het anders, juist dit grensvlak tussen datgene dat we in taal uitdrukken en onze beleving waarvoor wij woorden zoeken, juist dat is het waarop hij zijn aandacht richt.
En voor mij is dat de belangrijkste boodschap die ik van Wittgenstein heb overgenomen. In onze samenleving, met een steeds verder verdichtend netwerk van taal en betekenis waarmee we onszelf, - en elkaar -, inmetstelen in cellen, in niches van onze samenleving (werk, rollen, carrières, identiteiten en zo voorts), met al de aandacht voor al die verschillende vormen waarin we ons met elkaar verhouden, we laten de aandacht snel afleiden.
Afleiden waarvan? In onze taal vinden wij vormen waarin we uiting geven aan ons leven, uiting geven aan de wijze waarop het leven zich altijd in ons uitspreekt (in ons tot ons met ons en door ons, er bestaan verschillende formuleringen voor die als een vangnet enkel druipend water tonen). De taal biedt daarin de vormen zoals wij menen dat we met deze vormen onze beleving voor elkaar kenbaar te kunnen maken. Soms passen ons deze vormen, soms niet, soms doen zich vormen voor, soms niet. Soms verstaan we een vorm soms niet. Om vanuit onze beleving tot een vorm te komen als uiting van de beleving, we doen of dat iets vanzelfsprekends is, even nadenken, even de woorden zoeken. Zo is het niet, de wijze waarop we vanuit onze beleving tot de woorden en vormen komen waarmee we uiting geven aan de beleving is voor ons moeilijk te doorgronden. Al is het maar omdat we daarmee in onszelf verstrikt raken. Zonder daar hier verder op te willen doorgaan, ik zie het als uitgesproken, voor zich sprekend, dat een rationeel analytische benadering voor inzicht in mijn beleving best wel eens nuttig kan zijn maar vooral ernstig tekort schiet.
Mijn leven, is dit leven zelf een vorm? Mijn leven, ik noem het hier mijn "beleving " als bron van kennis, het verdient veel en veel meer mijn aandacht dan ik geneigd ben op te brengen. Telkens weer laat ik mij veel gemakkelijker meeslepen door de zoveel tastbaarder beslommeringen van de objectiveerbare buitenwereld, waarover zoveel gemakkelijker gecommuniceerd kan worden.
Aan de andere kant, er is even weinig reden om te veronderstellen dat onze "beleving " als bron van kennis eeuwige of rotsvaste waarheden omvat als om te veronderstellen dat die zogenaamd objectieve buitenwereld eeuwige of rotsvaste waarheden omvat.
Openheid laat me deel hebben aan verwondering.
Wat wij duiden als waarheid kunnen wij als waarheid beleven maar enkel en alleen en altijd is het waarheid die we delen als mensen, en niet iets waar bijzondere rechten aan ontleend kunnen worden.
Terug naar de aarde, mijn beleving nu van mijn werkelijkheid doet er mij nu het zwijgen toe. Ik had, ik heb, ik zou nog veel meer willen zeggen, maar er zijn -althans zover mijn bewustzijn nu dit in mijn menselijk bestaan onderkennen kan- aan alles grenzen, .
Dat deze woorden hun weg mogen vinden
Over het vinden van de weg voor deze woorden, Het gaat vanzelf. Gedurende de afgelopen jaren heb ik veel Filosofiecursussen mogen volgen en daarbij was 1 docent die ik bijzonder heb gewaardeerd, en natuurlijk had bij mijn verhaal zijn nop en aanmerkingen. . Die staan in cursief.
- Je stelt dat het doel van Wittgensteins Tractatus is: voor eens en altijd de wereld helder en wetenschappelijk volstrekt verantwoord te verklaren. Maar dat waag ik te betwijfelen. Volgens mij wil Wittgenstein niet zozeer iets verklaren, als wel nadenken over de relatie tussen wereld, taal en denken. Hij stelt zich bovenal de vraag: wanneer heeft een bewering betekenis? Waar liggen de grenzen van onze kennis en van onze zinvolle uitspraken? Ik denk overigens ook dat de Tractatus net als het latere werk, veelvuldig aandacht besteedt aan de taal als instrument. Dat lijkt niet zozeer het verschil tussen de vroege en de late W. Het verschil betreft veeleer de soort betekenistheorie die hij wenst te onderschrijven. In zijn vroege fase de afbeeldings- en verwijzingstheorie, in het latere werk de gebruiktheorie.
Inderdaad,
wel is het zo dat hij aansluit bij het project van de filosofen
Bertrand Russell en Alfred Whitehead, de Principia Mathematica en het
doel wel degelijk was om uiteindelijk een solide basis te leggen,
een solide basis die ik hier verwoord als “voor eens en altijd de
wereld helder en wetenschappelijk volstrekt verantwoord te
verklaren”.
- De ervaringen aan het WOI-front lijken een enorme impact op W. te hebben gehad. Maar niet in de zin dat hij zijn vroegere denken toen achter zich liet. Sterker nog: de Tractatus is grotendeels tot stand gekomen in de loopgraven. Pas gedurende de jaren dertig is sprake van de wending naar het latere denken.
Juist
dit naarstig zoeken van een solide basis, en de betekenis di daaraan
gehecht wordt, feitelijk, let op dit woord, buiten alle
feitelijkheden om, dat is het waar naar mijn inzicht Wittgenstein in
de oorlog doorheen breekt. En daarmee ontstaat ook het daarna verder
onoverbrugbaar verschil met Bertrand Russell. De “wending”
waarover ik spreek is een andere denk ik dan degene waarover jij
spreekt. Mijn wending is een psychologische wending in het denken van
Wittgenstein. Zijn denken in de ruimste betekenis van denken opgevat,
jou wending bevindt zich binnen het academische spel dat ontstaan is
over het filosofische denken van Wittgenstein.
- Aan het slot kom je tot je eigenlijke punt, namelijk dat de rijkdom van de ervaring zich niet met een analytische benadering laat vatten. Maar dat gaat wel snel, Laurens. Je beroept je deels op de latere Wittgenstein, maar die representeerde nu juist de denkwijze waarop de analytische filosofie zich bij uitstek heeft gebaseerd. Dus die latere W., die zo ondermijnend is geweest voor de logisch positivistische filosofie, was tegelijkertijd de kampioen van de analytici.
Dat
ik hier wel erg snel ga, dat klopt. Laten we hier zeggen, het zijn de
omstandigheden, maar het verdient zeker uitwerking. Inderdaad,
Wittgenstein werd gemaakt tot kampioen van de analytici, maar of hij
daar zelf gelukkig mee was? Over de meningsverschillen tussen
Russelll en Wittgenstein is veel bekend, over de relatie tussen
Wittgenstein en Whitehead minder. Whitehead ging een andere richting
in, een mystiek religieuze, vooral omdat hij het empirische, het naar
de wereld gerichte perspectief, te beperkt vond, en het innerlijk
perspectief bepleit, wat ik hier ook doe. Waarmee ik niet wil zeggen
dat ik het mystiek religieuze en daarmee bij Whitehead idealistisch
standpunt kan delen. Het is misschien verleidelijk om Wittgenstein
ergens tussen Russell en Whitehead in te plaatsen.
Voor
Wittgenstein was de analyse een instrument, een talig instrument
misschien wel.
- Wat je denk ik bovenal wilt bepleiten is de onuitputtelijke rijkdom van het leven en van onze ervaringen ervan, die zich nooit in definitieve wetenschappelijke theorieën laat vangen. Desalniettemin kunnen analytische beschouwingen naar mijn oordeel juist helpen om die rijkdom zichtbaar te maken. En het feit dat iets in een vorm wordt gegoten, hoeft niet automatisch te impliceren dat het daarmee ook verhuld of vervormd wordt. Wellicht is de vorm een noodzakelijke voorwaarde, zonder welke het niet gaat om tot uitdrukking te komen, en is een vorm dus een vereiste voor een inhoud ipv een obstakel. Dat zou een kenmerkende Kantiaanse tegenwerping kunnen zijn. De gedachte dat we zonder noodzakelijke mogelijkheidsvoorwaarden toegang kunnen krijgen tot een oorspronkelijke, zuivere, vormeloze inhoud, wordt vanuit die traditie bekritiseerd.
Hier
kan ik volledig mee instemmen. De gedachte, door jou zou kernachtig
verwoord als zouden we kunnen aannemen dat we “zonder noodzakelijke
mogelijkheidsvoorwaarden toegang kunnen krijgen tot een
oorspronkelijke, zuivere, vormeloze inhoud” zie ik als een te
verwerpen aannamen, aangezien deze enkel tot verwarring leidt, en ons
schijnbaar inspiratie (kracht) kan bieden, maar in werkelijkheid
slechts illusies biedt, waaraan wij onze kracht mogelijkerwijs
verspillen. Maar we zijn allen vrij natuurlijk. Ik kan mij
verwonderen in de vorm, iedereen kan zich verwonderen volgens mij.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten